Gebrook

Mijn beide ouders zijn geboren in het dorp Heer, bij Maastricht. Daar zijn zij ook getrouwd, op 1 december 1945.
De eerste jaren na hun huwelijk wonen zij in bij opa en oma Dreessen, mams ouders.
Daar, Op de Was 7, wordt op 20 oktober 1946 de eerste zoon Harrie geboren.
Een jaar later, op 12 oktober 1947 wordt hier ook dochter Tiny geboren.
Het gezinnetje verhuist naar de Barakkenstraat 6 in Heer waar pap een eigen meubelbedrijfje begint.
In de Barakkenstraat wordt op 24 mei 1949 dochter Annie geboren.
De Barakkenstraat heet, sinds de annexatie van Heer door Maastricht, Haspengouw.
Pap merkt al vlug, dat hij met zijn eenmans meubelzaakje niet kan concurreren tegen de opkomende industriële meubelfabrieken en gaat na enkele jaren solliciteren bij aannemersbedrijven.
Hij krijgt in 1950 werk bij aannemersbedrijf Geurten in Hoensbroek.
Voor de begrippen van die tijd ligt Hoensbroek nu niet echt naast de deur. In 1950 hebben maar weinig mensen een auto en een busreis is in die tijd ook nog een hele expeditie. Al vlug wordt er dus besloten om naar Hoensbroek te gaan verhuizen. De baas van pap is dan net bezig met de bouw van enkele eengezinswoningen aan de Wilhelminastraat in Hoensbroek.
Mam is eind 1950 hoogzwanger en dus proberen pap en mam om vóór de bevalling naar Hoensbroek te verhuizen. Ze kunnen tijdelijk een oud pand aan de Buttingweg 71 in Hoensbroek betrekken.
En op dat tussenstation word ik geboren op 19 februari 1951 om 10:30 uur, als vierde telg van Henricus Hubertus (Harrie) Wijts en Anna Maria Leonie (Leonie) Dreessen.
Bij mijn doopsel, toegediend door kapelaan H. Meens, op 21 februari in de St. Jozef kerk te Passart Hoensbroek krijgt ik de doopnamen Hubertus Henricus Jozef mee. Mijn peter is Hubertus (Bèr) Dreessen, de oudste broer van mam, peettante is Annie Wijts, de zus van pap.
Ons gezin woont maar enkele maanden in mijn geboortehuis. We verhuizen naar de Wilhelminastraat 29 in Hoensbroek.
De woning Buttingstraat 71 wordt enkele jaren later gesloopt, om plaats te maken voor de nieuwbouw van de Dem.
Ik heb de oude Buttingstraat nog ooit gezien met de oude huizen, het was een helling, maar meer weet ik er niet van.
Wilhelminastraat 29 ligt naast een speeltuin en schuin tegenover de brandweerkazerne en melkhandel Custers.
Naast de speeltuin liggen, aan de Nieuwstraat, de jongensschool en het gemeentehuis. Hoensbroek is in 1951 nog een zelfstandige gemeente.
De buren zijn onder andere de familie de la Roy, de familie van de Kapelle (van Kapellen, Capellen), bakker Drummen en de fotograaf Eddy Volavsek.
Een nicht van mam, Anna Schreurs, woont in de aangrenzende Mgr. Lebouille straat. Met haar kinderen spelen we ook af en toe.
De begane grond van Wilhelminastraat 29 ligt ongeveer een meter boven het maaiveld. Van de achterdeur naar de tuin loopt een betonnen trap, waaronder je kunt spelen, maar ik heb me hier divers keren behoorlijk het hoofd gestoten.
Mijn herinneringen aan Hoensbroek zijn redelijk vaag. Ik speel wel geregeld met de kinderen Kapellen en Drummen. Ook wandelen we wel eens met Nonk Jeu Schreurs naar het spoor, waar nonk Jeu werkt, of een tuintje heeft? En als de speeltuin open is spelen we geregeld daar, het is immers naast de deur. Ook in deze speeltuin hebben we de nodige builen, schrammen en fikse hoofdwonden opgelopen.
Als ik twee jaar ben wordt mijn broer Ger geboren en een jaar later Mathieu.
Naast het gemeentehuis ligt de jongensschool waar broer Harrie op zit. Op een keer ben ik met mijn jongere broer Ger achterom aan het spelen. In die jaren komt het veel voor dat de kinderen, ook de jongens pas naar de kapper gaan als ze naar school moeten. Ger en ik hebben dus nog lange haren. Op een gegeven moment doet Ger zijn broek uit, misschien erin geplast. Aangezien het net speeltijd is op de jongensschool hebben enkele jongens Ger al vlug geschoten en plots klinkt er een lied van de speelplaats: “Een meisje in een blote kont, een meisje in een blote kont.” Na schooltijd komt Harrie woest thuis. Hij heeft zich rot geschaamd, hoewel vermoedelijk geen van de kinderen beseft dat het om zijn broertje gaat.
Met drie of vier jaar word ik geopereerd aan een liesbreuk. In 1954 moet je daarvoor nog ongeveer een week in het ziekenhuis liggen.
Als het bezoekuur voorbij is, is het uiteraard huilen geblazen, maar na een stevige huilbui zingt ik steevast de Boheemse polka Anneliese. Vermoedelijk doet het liedje me aan mamma denken.
Ik weet niet of het de regel is in het ziekenhuis dat alles gedeeld wordt, maar ik krijg een keer enkele bananen bij het bezoek. Daarvan heeft daarna de hele zaal een bananenhapje gehad, wat ik wel een beetje raar vind.
Ook krijg ik van een familielid een blokkendoos. Een kamergenootje wil ook graag met de blokkendoos spelen en na wat overreding van een bezoeker, misschien een ouder van het kind, geef ik de blokkendoos af. Ik heb de blokkendoos daarna nooit meer gezien.
Wat ik me van mijn thuiskomst nog goed herinner is Mathieu, zittend in de box, die bezaaid is met stukjes peperkoek.
Mijn verdere herinneringen aan Hoensbroek zijn korte flarden.
Mijn vader gaat er bij de vrijwillige brandweer, we wonen immers tegenover de kazerne en hij heeft volgens mij ook weleens een brandje helpen blussen.
In de Wilhelminastraat wordt er op een gegeven moment nieuwbouw gepleegd en na een flinke storm gaan we kijken naar omgewaaide steigers en gevels.
Ik zie een keer een brood uit een bakkerswagen vallen en neem het brood vol trots mee naar huis. We hebben het uiteraard ook met smaak opgegeten.
Op zekere dag is er St. Nicolaas inkomst, in Hoensbroek of in de wijk. Na de inkomst is er een samenkomst in de bioscoop in de Nieuwstraat, met filmvoorstelling. Als de lichten uitgaan voor de film raakt Ger in paniek en is niet meer te kalmeren. Pap moet dus de film helaas aan zijn neus voorbij laten gaan.
Op mijn vierde ga ik enkele maanden naar de kleuterschool, een houten noodgebouw aan de dijk van het mijnspoor Hoensbroek/Nuth, de Spoordijkstraat.
De bewaarschool wordt geleid door zusters. Ik ga helemaal niet graag naar dit schooltje. Het is dan ook iedere dag huilen geblazen en thuiskomen met een natte broek.
Op een dag ga ik na school mijn zusjes opzoeken op de meisjesschool, maar als ik de speelplaats oploop krijg ik gelijk een bal tegen mijn hoofd, waardoor ik ook daar in tranen uitbarst. Ik heb me ook nooit meer op een meisjesschool begeven.
Als ik vier jaar ben wordt broertje André geboren. Als in die tijd een geboorte ’s nachts gebeurd, wordt er denkelijk gehoopt dat de oudere kinderen door de bevalling heen slapen, maar aangezien André overdag eruit wil, worden wij het huis uit gebonjourd. Het is gelukkig juli, dus niet koud.
Wel zijn bij de overburen de raamkozijnen pas geschilderd en ik leun er natuurlijk tegen aan. Hemd vol verf, bang voor een standje, maar gelukkig is André gezond geboren en wordt er geen ophef over mijn malheur gemaakt.
In 1956, tegen Pasen verhuist de familie Wijts van Wilhelminastraat 29 in Hoensbroek naar Schatsberg 18 te Oirsbeek. Ik ben dan vijf jaar oud.